134 (Kapitaal 2) De economie van morgen: verdienen, erven of speculeren?
De tijd is rijp voor een fundamentele herziening van ons financieel stelsel (voor zowel arm als rijk)
Wanneer het verschil tussen arm en rijk te groot wordt, groeit niet alleen de ongelijkheid, maar ook de maatschappelijke onrust.
Onvrede, polarisatie, sociale uitsluiting en zelfs criminaliteit nemen toe. Een samenleving waarin bezit belangrijker is dan bijdrage, wordt fundamenteel onveilig en moreel instabiel. Daarom verdient de vraag wie de economie van morgen vormgeeft onze volle aandacht. Is dat de arbeider, de ondernemer, de belegger, of vooral de erfgenaam?
In een tijd waarin ongelijkheid toeneemt en het maatschappelijk draagvlak voor het economische systeem afbrokkelt, is die vraag urgenter dan ooit.
Geld als middel, niet als doel
Oorspronkelijk was geld een ruilmiddel: een recht op uitgestelde tegenprestatie. Het had geen intrinsieke waarde, maar functioneerde als smeermiddel van de economie. In die economie draait alles om drie drijvende krachten: nieuwsgierigheid (onderzoek en innovatie), ondernemerschap (het aanbieden van producten en diensten), en arbeid (de uitvoering). Financiële dienstverlening faciliteert deze processen – zoals olie een motor laat draaien.
Maar de balans is zoek.
Waar geld ooit dienend was, lijkt het nu vaak leidend. De olie is een doel op zich geworden. Steeds meer kapitaal zoekt rendement zonder iets bij te dragen aan de reële economie. Beleggingsproducten, speculatief vastgoed en rente op schulden creëren vermogen zonder waarde. Het gevolg: een economie waarin bezit loont, niet prestatie.
Banken en hun rol
Banken vervullen een essentiële administratieve functie in onze economie. Maar in hun drang naar winstmaximalisatie zijn ze zich steeds meer gaan toeleggen op eigen beleggingsproducten, fondsbeheer en rentewinst. Daarmee zijn ze niet langer alleen dienstverlener, maar ook marktpartij met belangen die soms haaks staan op die van hun klanten.
De moraal heeft daar niet altijd standgehouden.
De crisis van 2008 was daar een symptoom van, maar structurele ongelijkheid is een hardnekkiger gevolg. De Gini-coëfficiënt in Nederland is tussen 2000 en 2020 gestegen van circa 0,29 naar 0,34 – een toename van ongelijkheid met bijna 17%. Ter vergelijking: in de rest van de EU bleef deze stijging beperkt tot gemiddeld 7% (bron: Eurostat). Een kritische lezer zou terecht opmerken dat zulke cijfers meer zeggingskracht krijgen als ze worden verbonden aan concrete beleidsverschillen tussen landen – zoals het Scandinavisch model of het Angelsaksisch model. Die verdieping volgt in deel 3.
Erfelijkheid van rijkdom
Een van de belangrijkste bronnen van vermogensongelijkheid is het ongelimiteerd doorgeven van kapitaal. Erfgenamen profiteren van vermogen dat ze zelf niet hebben opgebouwd, zonder maatschappelijke tegenprestatie. Spaargeld en vastgoed stijgen in waarde, los van arbeid of innovatie. Daarmee ontstaat een structureel voordeel dat zichzelf in stand houdt.
Toegegeven: niet alle erfenissen zijn problematisch. Een familiebedrijf dat overgaat op een betrokken opvolger is van andere orde dan het opstrijken van rendement op passief bezit. Die nuance verdient erkenning. Toch blijft de vraag legitiem: hoe zorgen we dat overdracht van vermogen bijdraagt aan publieke waarde – en niet alleen aan privévoordeel?
Dat vraagt om herijking.
Erfbelasting kan een instrument zijn, maar belangrijker is het stimuleren van investeringen in publieke doelen. Vermogen dat bijdraagt aan maatschappelijke waarde moet beloond worden; vermogen dat alleen opgepot wordt, mag zwaarder belast worden.
Ondernemerschap/initiatief als kernwaarden
Ondernemers die risico nemen en maatschappelijke waarde creëren, vormen het fundament van economische groei. Hen ontmoedigen met overdreven belastingdruk is contraproductief. Tegelijk moet onderscheid worden gemaakt tussen productieve ondernemingswinst en vermogenswinst zonder tegenprestatie.
Je zou hier kunnen afvragen: Waarom wordt ondernemerschap verdedigd zonder onderscheid te maken in schaal, impact of intentie? Dat is een terechte vraag want niet elk ‘bedrijf’ creëert waarde – denk aan belasting-optimalisatie-vehikels of holdings die enkel dividend genereren. Daarom is het essentieel om ondernemerschap niet alleen fiscaal, maar ook maatschappelijk te beoordelen.
Een rechtvaardig systeem beloont initiatief, niet alleen bezit. Wie onderneemt, draagt bij. Wie slechts bezit, zou dat bezit moeten verantwoorden.
Tijd voor herziening
De verhouding tussen arbeid en rendement is uit balans. Waar vroeger vrijwel alle economische groei ten goede kwam aan werkenden, vloeit vandaag een steeds groter deel naar kapitaalbezitters. Dat is niet alleen oneerlijk, het is ook onhoudbaar. Extreme ongelijkheid ondermijnt het vertrouwen, de stabiliteit en uiteindelijk de groei zelf.
We hebben behoefte aan een economie die zowel ondernemerschap stimuleert als ongelijkheid begrenst. Dat betekent: nieuwe vormen van kapitaalinzet, rechtvaardiger belastingsystemen en een maatschappelijke discussie over wat we onder “waarde” verstaan.
Een mogelijk beginpunt: een “maatschappelijke investeringskorting” voor erf- of beleggingsvermogen dat aantoonbaar wordt ingezet voor duurzame, sociale of innovatieve projecten. Niet als straf voor bezit, maar als stimulans voor publieke meerwaarde.
Kapitaal is niet het probleem. Maar het moet wel weer in dienst staan van de samenleving.
Wie verdient straks onze economie? Het antwoord op die vraag ligt in de keuzes die we vandaag durven maken.
Door Jeroen Teelen
Juni 2025
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!